DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

donderdag 07 november 2024

EIGENLIJK

Beschouwing

Pieter Leenheer, redacteur DNM

Kanttekeningen bij het Onderwijsraad-advies Een stevige stem
Eigenlijk hebben leraren dringend een beroepsorganisatie nodig. De uitoefening van hun beroep vergt een behoorlijke mate van autonomie, maar die verkrijgen en behouden ze niet zonder slag of stoot. Een sterke beroepsorganisatie is onmisbaar om gehoord te worden in het nationale gesprek over onderwijs en op lokaal niveau. De autonomie van leraren wordt ingeperkt door de overheid met haar wet- en regelgeving en door schoolbesturen die als werkgever en wettelijk verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs, en het gesprek over onderwijsbeleid wordt met name gevoerd in de driehoek van ministerie, inspectie en de sectorraden. Dat leraren in die context een sterke beroepsorganisatie nodig hebben, wordt zo langzamerhand al een jaar of dertig benadrukt, maar recent hebben Job Buiting en Gerard Bruin dat nog eens gedaan in hun proefschriften (Buiting 2024; Bruin 2024). Overigens ligt bij Buiting het accent meer op de beroepsstandaard en geschillen, terwijl Bruin meer focust op de zeggenschap inzake bekwaamheidsonderhoud, maar beiden zijn volstrekt helder: een sterke beroepsorganisatie is eigenlijk onmisbaar. Alleen is zoals bekend, de meest recente poging om zo’n beroepsorganisatie van de grond te krijgen, het Lerarencollectief, vorig jaar juni gestrand (Leenheer 2024) en weliswaar loopt er op dit moment een initiatief van een aantal organisaties als AOb, Fvov en Platform vakinhoudelijke verenigingen, maar of dat echt wat wordt, staat nog te bezien.

Een stevige stem
Dinsdag 22 oktober jl. bracht de Onderwijsraad, om exact 00.01 uur, Een stevige stem uit, een advies om de zeggenschap van leraren te versterken, zowel op nationaal als op lokaal niveau. Dat advies kun je zien als een aanbeveling om het streven naar één beroepsorganisatie maar even te parkeren en eerst maar eens goed te investeren in versterken van de zeggenschap van leraren. Want, vindt de raad, ook zonder zo’n organisatie kunnen overheid, besturen en leraren stappen zetten in het borgen van systematische zeggenschap van leraren in beleid en op school. Hieronder de voornaamste punten uit het advies.

De overheid, aldus probleemanalyse van de raad, wil heus wel de stem van de leraar horen, maar veel onderwijsbeleid is niet de uitkomst van doordachte, consistente voorbereiding gericht op de lange termijn, maar gebaseerd op individuele moties uit de Tweede Kamer. Dat leidt tot inconsistent beleid én maakt het moeilijk leraren te betrekken. Bij gebrek aan één beroepsorganisatie van leraren proberen beleidsmakers en politici langs individuele wegen leraren te betrekken, maar omdat ze niet goed weten hoe dat moet, spreken ze vooral met de zogeheten usual suspects: de handvol uitgesproken leraren die bekend zijn en zich via sociale media roeren. Maar ook als een aantal van hen gehoord is, zullen leraren toch vinden dat hún stem niet gehoord is. En zo is een vicieuze cirkel ontstaan: het leraarsperspectief in beleid ontbreekt en leraren voelen zich tot uitvoerder gereduceerd. Zij verliezen vervolgens hun interesse in het uitoefenen van zeggenschap op landelijk niveau, waardoor de overheid de stem van ‘de leraar’ steeds minder goed hoort.

Daarnaast is trouwens zeggenschap op het niveau van de school ook niet altijd goed geregeld. Leraren vinden vaak dat ze in hun school onvoldoende professionele ruimte krijgen, met bijvoorbeeld als gevolg dat ze niet of nauwelijks van hun lesmethode durven afwijken. Officieel dragen leraren verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school, maar het overleg daarover krijgt lang niet overal goed vorm.

Acties
Om stevige zeggenschap van leraren concreet vorm te geven, aldus de raad, is actie nodig van zowel de overheid, schoolbesturen, schoolleiders als leraren zelf. De overheid bijvoorbeeld moet niet sturen op zaken die primair aan het veld zijn, zoals de keuze voor onderwijsmethodes voor de basisvaardigheden. Ze moet subsidiariteit als uitgangspunt nemen: verantwoordelijkheden die dicht bij de onderwijspraktijk liggen, horen daar te blijven. Verder doet ze er goed aan leraren in verschillende rollen bij het beleidsproces te betrekken, van raadplegen en adviseren tot meewerken aan beleidsplannen en de implementatie ervan of meebeslissen. Daarbij dient ze dan uiteraard wel helder te zijn over wie wat mag doen en wanneer. In dit verband is het zaak dat er een onderwijsbeleidsagenda komt, met per beleidsdoel het beleid dat voorzien is en het tijdpad. De agenda beschrijft verder per beleidsdossier hoe leraren en andere actoren worden betrokken en hoe zij zich daarvoor kunnen opgeven, en ten slotte hoe de input van de beroepsgroep meeweegt in een beleidsproces.

De adviezen aan de bestuurders en schoolleiders zijn eveneens tamelijk concreet:

[Overleg binnen elke school] welke leraren hoe en wanneer bijdragen aan het landelijke onderwijsgesprek en te organiseren dat daarvoor uren en middelen worden vrijgemaakt. Er moet ook ruimte zijn om wat leraren bovenschools inbrengen en leren, terug te koppelen binnen de school. Daarnaast is het belangrijk dat schoolbesturen leraren ondersteunen als zij zich verenigen. Dat kan door hen financieel tegemoet te komen in hun lidmaatschap van een lerarenorganisatie. (p.36)

Een belangrijk aandachtspunt is uiteraard tijd:

Leraren moeten voldoende uren krijgen om hun zeggenschap goed vorm te geven. (p.36)

Bestuurders en schoolleiders krijgen trouwens net als de overheid de raad om meer op de lange termijn te denken:

Kortcyclisch beleid op schoolniveau bemoeilijkt het ontstaan van een structuur en cultuur die de zeggenschap van leraren en de ontwikkeling van collectieve professionaliteit ondersteunen. Voor schoolbesturen en schoolleiders geldt dus net als voor de overheid: voer consistent, navolgbaar en uitvoerbaar beleid. (...) Nieuwe werkwijzen vergen immers tijd om goed geïmplementeerd te worden. Beleid moet uitvoerbaar zijn voor de leraar in de klas, de vaksectie, het onderwijsondersteunend personeel, enzovoort. Zorg daarom dat leraren en andere actoren zeggenschap hebben bij het agenderen van onderwerpen voor school- en bestuursbeleid. (p.39)

Maar terwijl de adviezen aan overheid, bestuurders en schoolleiders tamelijk concreet zijn, zijn die aan leraren eigenlijk niet veel meer dan wat goede raad: neem vooral actief aan het gesprek over onderwijs, werk meer samen met collega’s en spreek elkaar aan op professionaliteit, en word lid van een beroepsorganisatie, ook al omdat dat de kwaliteit van het beroep bevordert. Mij lijkt dat in dit verband een overkoepelende beroepsorganisatie eigenlijk onmisbaar is om het gesprek op gang op gang te houden.

Beroepsorganisatie
Nu oordeelt de Onderwijsraad dat de organisatie van de beroepsgroep aan de leraren zelf moet worden gelaten. Een blauwdruk vanuit Den Haag voor één overkoepelende beroepsorganisatie gaat niet werken, vindt hij, en daar zit wel wat in. Alleen is facilitering vanuit Den Haag onmisbaar zoals het voormalige Lerarencollectief in zijn leergeschiedenis stelde (Martens & Tiggelaar 2024). Tot dusverre staat de overheid op het standpunt dat zo’n beroepsorganisatie zichzelf moet zien te bedruipen, maar dat is knap lastig. Dat vergt een breed draagvlak en dat krijg je niet op voorhand, maar op basis van verdienste en dus heb je flink wat tijd nodig voordat je een breed draagvlak hebt verworven. Tegen die achtergrond sluit het Lerarencollectief zijn leergeschiedenis af met een paar aanbevelingen voor de minister. De belangrijkste daarvan zijn:

  • Zorg voor een voldoende en structurele bekostiging van de beroepsgroepsorganisatie, vergelijkbaar met de financiering van bijvoorbeeld LAKS en Ouders & Onderwijs. Alleen dan kan er sprake zijn van organisatorische stabiliteit en wordt het mogelijk leraren met kwaliteiten die verder reiken dan de klas aan de organisatie te binden.
  • Hecht minder aan kwantitatief draagvlak, en meer aan inhoudelijke kwaliteit.
  • Erken de eigenheid van een beroepsorganisatie en erken dat een beroepsorganisatie iets heel anders is dan een vakbond. Dat zou kunnen door zo’n organisatie specifieke taken toe te kennen zoals de ontwikkeling van een professionele standaard of taken met betrekking tot professionalisering.

Met de Onderwijsraad geloof ik ook wel dat je zonder een beroepsorganisatie stappen kunt zetten in het bevorderen van systematische zeggenschap van leraren in beleid en op school.  Alleen kun je voor borging en onderhoud eigenlijk niet zonder één beroepsorganisatie. Maar of de overheid daarin wil en kan investeren, dat is nog wel even een dingetje. Zeker met het huidige kabinet.

 

Pieter Leenheer
Redacteur van DNM
pieter.leenheer@planet.nl

 

Referenties

Bruin, G. (2024). Geregelde beroepen. Publiek-private samenwerking voor het opstellen van wet- en regelgeving. Proefschrift VU

Buiting, J. (2024). De autonomie van de leraar. Wolters Kluwer

Leenheer. P. (2024). Het korte leven van het Lerarencollectief en wat ervan te leren valt. DNM 11-1 (maart 2024), p. 50-54

Martens, S. & Tiggelaar, H. (2024).  Learning History Lerarencollectief 2019-2023. https://lerarencollectief.nl/terugblik-lerarencollectief/

Onderwijsraad (2024). Een stevige stem.

#comments#
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.