DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

zondag 06 februari 2022

De Influisteraar

Leestip

Klaas Pit, hoofdredacteur DNM

Kijken, kijken, kijken
In 2018 hebben we in DNM een Focusdeel gewijd aan de betekenis van advies in en voor het onderwijs. Twee conclusies vielen toen op. In de afgelopen twee decennia is in het onderwijs steeds vaker de hulp van de adviseur ingeroepen, wat je bijvoorbeeld zag aan de groei van het aantal onderwijsadviesbureaus en zelfstandig werkende adviseurs. En in de tweede plaats: de opdrachtgever maakte over het algemeen te weinig werk van het formuleren van de opdracht en het vinden van de daarbij passende adviseur, zodat mede daardoor de adviseur nogal eens met kant en klare standaardaanpakken aan de slag ging. Weinig maatwerk dus.

Nu bijna vier jaar later is bij Mediawerf het boekje De Influisteraar verschenen. Aan de hand van de adviespraktijk van Hans Andersson, medeoprichter van het adviesbureau AEF, brengt Jan Tromp in gesprek met Hans Andersson de wereld van de organisatieadviseur in beeld. Andersson heeft als adviseur hoofdzakelijk gewerkt in de publieke sector en daar een schat aan ervaringen en inzichten opgedaan. Onderwijs komt in dit boekje niet aan de orde. Ook niet de Commissie van Es, die zich in de jaren ’90 bezighield met de toekomst van het leraarschap en waarvan Hans Andersson een van de leden was. Desondanks is zijn wereld boeiend genoeg voor het onderwijs, alleen al door te kijken wat zijn ervaringen en inzichten kunnen betekenen voor het onderwijs: zowel voor de adviseur als voor de opdrachtgever.

De adviesbureaus schoten in de jaren ’80 als paddenstoelen uit de grond. Zo is AEF opgericht in 1982 en het bureau waarvoor ik jarenlang heb gewerkt, BMC, in 1986. Deze groei heeft zich sindsdien onverminderd voortgezet. Het CBS telde in 2007 43.500 adviesbureaus (waarvan 84% eenmanszaken) en in 2015 97.000 (90% eenmanszaken). Door deze groei sinds de jaren ’80 is het verdienmodel in de advieswereld steeds belangrijker geworden. Commerciële belangen raakten in conflict met het maatschappelijk belang. Er ging meer tijd zitten in acquisitie dan in het advieswerk zelf. Opdrachtgevers gingen mee in deze explosieve groei. Andersson heeft deze ontwikkeling met zorg gevolgd en zich hiertegen verzet. AEF moest laten zien dat het ook anders kon. Met vallen en opstaan is dat volgens hem ook gelukt. Net overigens als een aantal andere bureaus.

Terugkijkend op zijn eigen adviespraktijk komt Andersson tot een aantal wezenlijke aandachtspunten voor het werk van de adviseur en de betekenis daarvan voor de opdrachtgever, die ook van belang zijn voor de adviseur (en opdrachtgever) in het onderwijs. Ik licht er hier vijf uit.

1.            Op de werkvloer beginnen
De opdrachten komen vaak uit de top van de organisatie en ontstaan in de directiekamer. Andersson voert een sterk pleidooi om alle betrokkenen in de organisatie van meet af aan mee te nemen in de uitvoering van de opdracht. Opdrachtgever en adviseur moeten in de opdracht laten zien oog te hebben voor de cruciale werkprocessen en zich daarin ook verder verdiepen. De adviseur moet als een ‘verbaasde kabouter’ kijken naar wat er leeft in de organisatie. Het is kijken, kijken en nog eens kijken, want weten wat je niet weet is belangrijker dan weten wat je weet. Andersson omarmt het Rijnlandse denken: de mensen op de werkvloer zijn professionals die in een zelfstandige functie met bevoegdheden naar eigen inzicht moeten kunnen handelen: ‘Emancipeer de werkvloer en je zult er versteld van staan hoezeer een organisatie daarvan opknapt.’

2.            Waardengericht en betekenisvol werken
Zowel de opdracht als de uitvoering ervan moet gericht zijn op de betekenis van de organisatie in en voor de samenleving. Het gaat steeds opnieuw over de vraag waartoe de organisatie dient en met die vraag gaat de adviseur aan het werk met de opdracht. Te vaak is de opdracht al te eenzijdig gericht op de interne organisatie en te vaak gaat de adviseur daarin mee. Andersson waarschuwt: ’Laat de organisatieadviseurs nooit vertellen hoe de eigen organisatie vormgegeven moet worden.’

3.            Durf voor een onorthodoxe aanpak te gaan
Kijk goed welke aanpakken ook mogelijk zijn. Zowel de opdrachtgever als de adviseur loopt graag over gebaande wegen: voor de opdrachtgever vertrouwd, herkenbaar en veilig en voor de adviseur gemakkelijk. Dit terwijl de opdracht en/of de organisatie gebaat kan zijn bij een hele andere aanpak. Andersson pleit ervoor dat zowel de opdrachtgever als de adviseur niet alleen goed nadenken over de inhoud van de opdracht, maar vooral ook over de uitwerking ervan. In veel van zijn opdrachten was de vraag vaak gericht op beleidsvraagstukken, maar ‘vaak is er meer dan genoeg beleid in een organisatie’. Nog meer beleid leidt tot ‘een fokoverschot in beleidsproductie’. Het schort vaak aan de uitvoering en dat betekent dat de adviseur moet durven ingaan tegen de bestaande hiërarchie en de daar geldende cultuur. Adviseurs moeten zich vaker de vraag stellen of ze de opdracht wel aankunnen. De opdrachtgever heeft niets aan ’troostconsultants’.

4.            De adviseur als influisteraar
Adviseurs hebben geen macht, maar wel invloed. Het zijn buitenstaanders die onbevangen naar binnen kunnen kijken, ‘souffleurs van de macht’ die onafhankelijk, staande aan de rand van het speelveld, hun werk doen: hun plek ´is niet op de bühne, maar in de coulissen’. Adviseurs zijn influisteraars: ze fluisteren ‘met de kracht van het argument de weg naar het licht in’. De toegevoegde waarde van goede adviseurs, is aldus Andersson, dat ze zich kritischer, scherper, zonder aanziens des persoons kunnen uitspreken en daardoor vastgeroeste verhoudingen en opvattingen openbreken.

5.            Gebakken lucht
In de afgelopen decennia zijn commerciële belangen te vaak doorslaggevend geweest in het advieswerk: het zou allemaal gebakken lucht zijn in dunne rapporten voor dikke tarieven. VO-raadvoorzitter Paul Rosenmöller noemde in dat verband de externe advieswereld zelfs de zesde macht en daaruit sprak weinig positieve waardering, eerder een waarschuwing. Maar dat is maar één kant van het verhaal. Er zijn ook talloze goede voorbeelden te geven en het is vooral ook aan de opdrachtgever om meer werk te maken van de opdracht, de uitwerking en betekenis daarvan.

Als er uiteindelijk toch sprake is van gebakken lucht, dan zijn adviseur en opdrachtgever daar samen verantwoordelijk voor geweest. De ervaringen en inzichten van Hans Andersson kunnen zowel de adviseur als de opdrachtgever helpen om het de komende jaren nog (veel) beter te doen. Want ook de onderwijswereld kan niet zonder de externe adviseur.

Tromp, J. (2021). De Influisteraar. Hans Andersson en de wereld van de organisatieadviseur. Haarlem: Mediawerf Uitgevers.

 

Klaas Pit
Zelfstandig adviseur en Hoofdredacteur De Nieuwe Meso
klaaspit@xs4all.nl



Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem

Leave this one empty:
Naam:
Don't fill in data here:
Reactie:
Don't put anythin in here:
CAPTCHA Image
Nog geen reacties geplaatst
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.